door Angelo Hulshout (VISIE 62)
“Tafeltennis speel je met je hoofd, maar ook met je hart”. Zo besluit Trinko Keen ons gesprek over visie op toptafeltennis in Nederland. Een gesprek van ruim anderhalf uur, waarbij Trinko zelf zo’n 85 minuten aan het woord is geweest.
|
Trinko begint het gesprek met te melden dat hij het themanummer een goed initiatief vindt, dat ook raakt aan discussies waar hij als voorzitter van de atletencommissie van NOC*NSF mee te maken krijgt. Naar zijn mening is succes in de (top)sport grotendeels een gevolg van kwaliteit en vakmanschap. Juist het gebrek hieraan is er de oorzaak van dat er veel over visie en de invulling daarvan wordt gediscussieerd. Ter ondersteuning hiervan refereert hij aan de periode waarin het Nederlandse tafeltennis internationaal meer voorstelde dan op dit moment. In die tijd was er sprake van vijf of zes verenigingen die ieder voor zich de weg naar toptafeltennis zochten, onafhankelijk van elkaar. Elk van deze verenigingen, waaronder Scylla, Avanti, Odion, Shot Wageningen, had zijn eigen doelstellingen en eigen manier van werken. Toch waren ze allemaal behoorlijk succesvol. Misschien lagen de successen niet op het niveau van de Zweedse ploeg, maar ze waren er wel. De basis voor deze successen ligt in de kwaliteit die deze verenigingen boden naar hun leden en de kwaliteit en het vakmanschap van de spelers zelf.
Kwaliteit en vakmanschap
Maar wat houdt dat dan in, kwaliteit en vakmanschap? Met zoeken naar definities kom je daar niet uit, de twee zijn ook sterk met elkaar verweven. Een vraag die we onszelf in het westen wel stellen (niet veel later komt het gesprek op het oosten, in de gedaante van China) is of kwaliteit een objectief of een subjectief begrip is. Objectief is het zeker niet. Als kwaliteit objectief was en dus vast te leggen in een set van algemene regels, kon iedereen succesvol zijn door die regels toe te passen. Dat is duidelijk niet het geval, maar toch is kwaliteit ook niet subjectief. Als dat wel zo was, zou kwaliteit niet meer bepalend zijn voor het behalen van succes en kon iedereen op zijn eigen manier even succesvol zijn. Ook dit is in de praktijk niet zo.
Onder invloed van deze discussie is kwaliteit op vele manier uit te leggen en komen we nooit tot een goede definitie. Om hierin niet te verzanden, vindt Trinko dat het beter is om op zoek te gaan naar de essentie; de manier waarop kwaliteit zich uit in de resultaten. Ter ondersteuning neemt hij een uitspraak van Richard Krajicek over een jonge speler. Volgens Krajicek had de speler een goede backhand, maar miste hij nog de kwaliteit om een topper te zijn. Door op die manier te redeneren, werd kwaliteit definieerbaar als ‘het vermogen en de beheersing om onder alle omstandigheden optimaal gebruik te maken van die backhand’. Dit is iets wat in de dagelijkse praktijk vaker gebeurt. Wie kent niet de uitspaak ‘het komt er nog niet uit in de wedstrijd’?
Een ander voorbeeld dat Trinko aandraagt zijn de spelers van Charleroi die hij pas nog heeft zien spelen. Deze hebben een zeer eenvoudig spelsysteem, maar door de vastheid en ervaring waarmee ze dit systeem hanteren zijn ze behoorlijk succesvol.
Het gespreksonderwerp verschuift via deze voorbeelden van kwaliteit naar vakmanschap. De twee blijken heel dicht bij elkaar te liggen. De manier waarop Trinko dit in één zin samenvat maakt dit heel erg duidelijk: “Vakmanschap is de controle en beheersing (dus de kwaliteit) waarmee je jouw eigen systeem oplegt aan je tegenstander”. Dat komt er in andere bewoordingen op neer dat ‘vakmanschap’ zaken als techniek, conditie en snelheid combineert tot een succesformule die meer is dan de som van de afzonderlijke delen. Een belangrijk aspect hierin is inzicht in eigen kunnen en het stellen van bereikbare doelen. Daar gaat ook visie een rol spelen.
”Visie komt van binnenuit”
Visie is voor Trinko iets dat groeit van binnenuit, zowel bij personen als bij verenigingen. Een visie is altijd gebaseerd op wat er nu is en waar je in de toekomst wilt staan. Met name dat eerste onderdeel, het heden, is een belangrijk uitgangspunt voor visie. Het heeft op dit moment in Nederland geen zin om op zoek te gaan naar een wereldkampioen tafeltennis. Het is veel belangrijker om de tafeltennisjeugd te leren hoe topsport wordt beoefend. Continuïteit is daarbij heel belangrijk, de successen komen dan op termijn ‘vanzelf’. Dit in tegenstelling tot een steeds wisselend beleid, waarbij niemand weet waar hij aan toe is. Dit heeft alleen maar tot gevolg dat mensen afhaken.
In relatie tot de stelling die de redactie heeft voorgelegd, noemt Trinko in dit verband de Zweden en het Bankras model uit het volleybal. In beide gevallen is gewerkt vanuit een bestaande basis.
Het Zweedse tafeltennis had al vele successen gekend, met spelers als Kjell Johansson en Stellan Bengtsson voordat Glenn Östh en andere trainers het plan opvatten om de Chinezen van de troon te stoten in het wereldkampioenschap. Zonder de bestaande basis had Zweden dit succes niet in de korte periode van 1980 tot 1989 kunnen realiseren. En, teruggrijpend op wat eerder is gezegd, zonder de kwaliteit en het vakmanschap van spelers als Persson en Waldner was het zelfs met die basis misschien niet gelukt.
Een visie heeft dus alleen zin als deze gebaseerd is op het bereiken van wat op dit moment ‘net niet haalbaar’ is. Beheersing van het vak, en dus ervaring, speelt hierbij een belangrijke rol. Dit geldt voor ons, maar net zo goed voor tafeltennisgrootmacht China waarop de Zweden zich in de jaren tachtig richtten. Er wordt wel eens gezegd dat de Chinezen hun succes halen uit de grote pool van Chinezen waaruit ze de besten kunnen selecteren, maar volgens Trinko kan dat nooit de enige reden zijn. Andere factoren spelen ook een rol; tafeltennis is onderdeel van de Chinese cultuur. Ter vergelijking noemt hij het Nederlandse voetbal dat internationaal behoorlijk hoog wordt aangeschreven. Hier speelt de grootte van de pool van spelers geen rol, maar wel de kwaliteiten van spelers en trainers. In China geldt exact hetzelfde voor tafeltennis. Overigens spelen ook factoren als status een rol; een toptafeltennisser in China heeft minstens de status van een topvoetballer in Europa, terwijl je in Nederland verbaasd wordt aangekeken wanneer je als beroep tafeltennisser opgeeft.
Tafeltennis speel je met je hoofd, maar ook met je hart
Op de vraag of er zonder visie geen sprake van topsport kan zijn, is het antwoord ontkennend. Het is niet nodig om een centrale, nationale visie te hebben. Dit is zelfs zinloos als de spelers geen eigen visie op hun spel en mogelijkheden ontwikkelen. Als dat niet gebeurt kunnen trainers en bestuurders visies op papier zetten en blijven bijstellen tot ze een ons wegen, er zal niets gerealiseerd worden. Een speler als Timo Boll, met begeleiding van zijn trainer Helmut Hampl, heeft op die manier aan zijn eigen succes gewerkt; steeds de lat een beetje hoger leggen en dat doel nastreven tot het behaald is. Hierdoor groeit het systeem van de speler aan kracht, juist doordat het niet steeds wordt gewijzigd.
Hier noemt Trinko zijn eigen spelsysteem als een concreet voorbeeld. “Als mijn systeem is om alles met spin te spelen, moet ik daar aan vasthouden, ook als alle Chinezen opeens over gaan op meppen. Zodra ik mijn eigen systeem verlaat, moet ik van onderaf opnieuw beginnen.”
En terugstappend naar de nationale organisatie, of het werken aan een al dan niet gemeenschappelijk systeem zo belangrijk is, is lang niet zeker. Ook in Duitsland beconcurreren de Stützpunkte en de bonden elkaar meer dan dat ze samenwerken. In een land als het onze, dat niet bij de echte top behoort, lijkt het zinvoller om terug te keren naar een situatie waarin de basis bij de verenigingen ligt. De verenigingstrainer moet mensen leren van tafeltennis te houden en ze aanleren om hun eigen systeem te vinden en te verbeteren. Veel spelers en trainers realiseren zich niet, dat iets voor de hand liggends als het feit dat iedere sporter onder druk voorspelbaar wordt, ook al succes kan opleveren. Daar ontstaat een basis om op verder te bouwen. Lachend voegt Trinko hier aan toe dat dit natuurlijk ook een visie is…
Eigen kracht van de speler
Met de speler als het centrale punt, en daar gaat het toch om in onze sport, komen we op het punt dat deze kracht van de speler gemobiliseerd moet worden. Dit is in eerste instantie een taak van trainers en begeleiders. Geen gemakkelijke opgave. Trainers worden in ons land, net als leraren, echt ondergewaardeerd. De eerste trainer zal met een goed verhaal moeten komen om de speler te leren zichzelf te ontwikkelen. Onderdeel daarvan is het zelf kritisch blijven van die speler, zodat hij zijn systeem ook blijft ontwikkelen als hij (tijdelijk) met een mindere trainer of in een mindere omgeving werkt. Kwalitatief hoogstaand trainen is iets wat iedere speler en trainer moet leren, het gaat niet vanzelf. Mensen als Theo Jansen, Theo Rieken en Trinko’s vader Bertus Keen hebben dat ook moeten leren. Zij hebben geleerd en zijn gegroeid.
Het is ook belangrijk dat trainers, maar ook verenigingen en bonden, zich realiseren wat de essentie is van bijvoorbeeld het succes van de Zweden: de sfeer, het niveau en de basis waar spelers mee te maken krijgen tijdens hun ontwikkeling. Groepjes van spelers die op die manier werken kunnen de basis voor nieuw succes vormen. Ze moeten daarbij met veel mensen te maken krijgen, voorbeelden zien, met anderen over hun systeem kunnen praten. Een speler als Michael Maze praat bijvoorbeeld graag met Waldner. Uit elk gesprek hoopt hij iets op te steken en mee te nemen om over na te denken. Het is voor een speler ook belangrijk zich te realiseren dat elke individuele wedstrijd meer waarde heeft dan zijn positie op de ranglijst. Elke wedstrijd draagt bij aan verdere ontwikkeling en op een willekeurige dag kan elke nummer 30 van de wereld door zijn eigen kracht een keer van de nummer één winnen. Wie zich dat realiseert, kan zijn tegenstander ook na een mindere dag lachend een hand geven.
De passie en de discipline die hierbij horen, ontbreken steeds meer bij de jeugd. Een speler moet zelf in de ring willen staan om zijn succes te laten groeien. Het moet van binnenuit komen. De basis hiervan ligt bij de trainer, die deze kracht in de speler moet zien te activeren.
Hiermee sluit zich de cirkel en zijn we weer aangeland bij de verenigingen die een 15-tal jaren geleden succesvol waren. Daar werden verenigingen nog gedragen door trainers van een soort dat zeldzaam is geworden in Nederland. Daarvoor zijn allerlei maatschappelijke redenen aan te dragen, maar een stuk gebrek aan waardering voor wat zo’n trainer doet speelt zeker een rol. Om opnieuw successen te creëren in Nederland moeten we op de een of andere manier de sfeer en drang om te groeien weer opwekken. Hoe dat moet laat Trinko, ook omdat hij er op dit moment te ver vanaf staat, in het midden, maar het staat vast dat de bond hierin een grotere rol zal moeten spelen dan vroeger.
Naar aanleiding van dit gepassioneerde betoog, dat hier en daar een filosofische ondertoon heeft, was het verrassend om te horen dat Trinko geen wetenschappelijke opleiding heeft genoten. Wel heeft hij het nodige denkwerk mee gekregen in zijn opvoeding, een verdienste van vader en moeder, zoals hij zelf zegt. Die combinatie van passie en ratio laat Trinko afsluiten met de uitspraak: “Tafeltennis speel je met je hoofd, maar ook met je hart.”